Op 5 maart 2012 was in Tegenlicht (VPRO) een rapportage over
Mondragón, het Baskische wonder. Mondragón is de zetel van een aantal
coöperaties, die ieder weer ondergebracht zijn in een overkoepelende
coöperatie. De lokale bank, de school, de universiteit, de supermarkt maar ook
fabrieken met wereldwijd 85.000 werknemers, allen zijn opgezet volgens het
principe van de coöperatie.
In deze vorm van coöperatie zijn werknemers mede-eigenaar
van de onderneming. Iedere werknemer koopt zich in, nu voor een bedrag van 15.000
euro, en aan het eind van zijn loopbaan ontvangt de werknemer rente en een
winstuitkering over dat ingelegde bedrag, dat dan direct zijn pensioen
voorziening is. Omdat vrijwel iedereen voor de coöperatie werkt, kunnen
medewerkers, in tijden dat het slecht gaat, zonder problemen van onderneming
wisselen. De uitzending liet in het midden hoe omgegaan wordt met medewerkers
die uit de coöperatie willen stappen of er pas op late leeftijd deel van gaan
uitmaken. Maar wel duidelijk werd dat door deze vorm van onderneming er een
grote sociale cohesie is, dat iedereen elkaar kent en dat het dagelijks leven
gevormd wordt door de coöperatie. Het is niet voor niets dat tegenstanders van
dit model het vergelijken met een lokale vorm van communisme: iedereen is onderdeel
van het systeem.
Omdat iedere werknemer mede-eigenaar is, hebben alle
werknemers evenveel in te brengen in de bedrijfsvoering, deelt iedereen
evenveel mee in de winst maar ook in verlies. De werknemers hebben per eenheid
een vertegenwoordiger gekozen, en deze vertegenwoordiger heeft één stem in
bijeenkomsten waarin besluiten moeten worden genomen over de bedrijfsvoering.
Dat geldt voor het functioneren van de afzonderlijke ondernemingen, hoe de bank
het vermogen moet beleggen, hoe de scholen en universiteit moeten functioneren
en hoe de openbare orde en veiligheid geregeld moet worden.
Dit wordt het wonder van Baksenland genoemd omdat Mondragón
redelijk immuun blijkt te zijn voor de economische recessie die, met name
Spanje, treft. De zaken gaan nog steeds goed, hoewel de winsten kleiner worden
en er is een 10% lagere werkeloosheid dan in de rest van Spanje. Dat lijkt te
komen door de wijze waarop de coöperatie is ingericht: met name de omvang van
de overkoepelende coöperatie is de drijfveer achter het succes. Daardoor immers
kunnen werknemers als het bij de ene onderneming wat slechter gaat, bij een
andere, meer succesvolle onderneming aan de slag. Maar ook alleen al het
gegeven dat werknemers mede-eigenaar zijn en zij dus direct de gevolgen van
winst of verlies maken voelen, doet hen net dat stapje harder werken dan bij
bedrijven waar werknemers slechts loon krijgen maar waarbij ze verder geen binding
met de onderneming hebben.
En als het dan niet zo goed gaat, is het veel makkelijker om
gezamenlijk een loonsverlaging af te spreken: daar zit geen vakbond tussen,
daar speelt geen eigenbelang bij. Iedereen merkt dat immers in dezelfde mate.
Deze vorm van ondernemen druist in tegen de prestatie
gerichte beloning van wat wij in ons kapitalistische systeem gewend zijn. Dat
is immers gebaseerd op het uitgangspunt van ieder voor zich, en zou moeten
leiden tot een optimale inzet wat met geld beloond wordt. Dat schept geen band
tussen de werknemers, het leidt tot individualisme en eigenbelang. Dat is één
van de redenen van de huidige economische crisis: de graaicultuur die daaruit
ontstaan is.
Maar ik ben realist. Een coöperatief systeem zoals in
Modragón zal hier niet werken. Maar dat betekent niet dat elementen daaruit
niet gebruikt kunnen worden in een moderne samenleving. Het idee dat personeel
mede-eigenaar is van de onderneming waar zij werken, en dus bina iedereen voordeel
heeft als er winst gemaakt wordt, wordt al hier en daar toegepast. Maar dat
voordeel is niet voor iedere medewerker hetzelfde. En dat zou het wel moeten
zijn. Dat zorgt voor een zekere solidariteit tussen de medewerkers waardoor het
realistischer is om, in slechte tijden, voor te stellen dat iedereen er
evenveel op achteruit gaat.
Of personeel daartoe ook geld moet inbrengen, zoals in Mondragón,
zal lastiger zijn omdat dit het veranderen van baan tegenwerkt. Maar het is wel
een goede manier om, onafhankelijk van banken, kapitaal te verkrijgen voor
vernieuwing of uitbreiding. Het zou denkbaar zijn, maar ik verwacht niet dat
dit aspect een breed draagvlak zou krijgen.
Belangrijker is de reden om coöperatief te werken: ervoor te
zorgen dat winsten niet verdwijnen naar anonieme geldschieters wier enige
belang hun vermogen is, en niet het welzijn van personeel, de tevredenheid van
klanten of de kwaliteit van de geleverde producten en diensten. Dat is de basis
van ons kapitalistische systeem. Een coöperatie zou ervoor moeten zorgen dat
winsten, voorzover niet nodig voor de bedrijfsvoering zelf, teruggegeven worden
aan de leden van de coöperatie. Dat kunnen de werknemers zijn, zoals in Mondragón,
maar het is veel logischer nog om de afnemers van de producten of diensten te
belonen. Zij maken immers de winst.
Dat was ook zoals de boeren coöperaties vroeger werkten: de
premies werden betaald, en als er geld overbleef kreeg ieder aangesloten lid,
een evenredig deel van de premie terug. Daarbij werd de coöperatie
gecontroleerd door, door de leden zelf benoemde, vertegenwoordigers. Wat toen
voor leden gold (en bij sommige organisaties nog steeds zo is) zou ook voor
commerciële bedrijven kunnen gelden: iedereen die een dienst of product tegen
betaling afneemt, ‘koopt’ daarmee een stukje van de organisatie waar het
product of dienst van afgenomen wordt. Maakt die organisatie winst, kan een
deel daarvan teruggegeven worden aan de afnemers. Zij hebben immers iets te
veel betaald. En als er te weinig winst wordt gemaakt of verlies worden de
producten en diensten uiteraard duurder.
Dit gaat uiteraard niet voor consumptie goederen werken.
Maar er zijn zeker gebieden waar het el mogelijk is. Denk aan banken,
verzekeringsbedrijven, energie en andere nutsbedrijven, openbaar vervoer
bedrijven, gemeentelijke instellingen, woningbouw coöperaties, waterschappen,
scholen, zorginstellingen etc, kortom al die instellingen en organisaties die
geacht worden tegen de laagst mogelijke kosten een algemeen belang te dienen en
de hoogst mogelijke kwaliteit te bieden aan de afnemers. Eigenlijk al die
instellingen die vanuit het algemeen belang niet geliberaliseerd zouden moeten
worden, maar die ook geen staatsinstelling kunnen zijn omdat die niet effectief
en efficiënt gecontroleerd en bestuurd kunnen worden. Een coöperatieve vorm,
waarbij de afnemers automatisch lid van de coöperatie worden en het recht
hebben om via hun vertegenwoordigers actief deel te nemen aan de
bedrijfsvoering, de bedrijfsdoelstellingen en verdeling van winst en verlies,
net als de medewerkers van die instellingen. Daarmee wordt in ieder geval de
graaicultuur voorkomen, krijgen managers weer beloning naar waardering van hen
waar het om gaat (medewerkers en afnemers), en zullen de onderlinge sociale
verhoudingen tussen verschillende bevolkingsgroepen weer toenemen omdat
iedereen in gelijke mate beter of slechter wordt van wisselende omstandigheden.
Het zou kunnen werken. Ik denk dat het zal werken. Het
verhoogt de betrokkenheid van afnemers en werknemers bij de geleverde producten
en diensten. Het zorgt voor een cohesie in de samenleving. En toch is het een
vorm van liberalisering. Ik zou het coöperatief liberalisme willen noemen. En
laat Nederland daarin voorop lopen, dan hebben we ook eindelijk weer eens die
voorbeeld rol voor andere landen die we zo graag willen hebben.
Laten we vooral niet vergeten dat het huidige westerse kapitalistische systeem zijn roots in Nederland heeft, en het nu tijd wordt onze troep op te ruimen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten