dinsdag 6 maart 2012

Coöperatief kapitalisme


Op 5 maart 2012 was in Tegenlicht (VPRO) een rapportage over Mondragón, het Baskische wonder. Mondragón is de zetel van een aantal coöperaties, die ieder weer ondergebracht zijn in een overkoepelende coöperatie. De lokale bank, de school, de universiteit, de supermarkt maar ook fabrieken met wereldwijd 85.000 werknemers, allen zijn opgezet volgens het principe van de coöperatie.

In deze vorm van coöperatie zijn werknemers mede-eigenaar van de onderneming. Iedere werknemer koopt zich in, nu voor een bedrag van 15.000 euro, en aan het eind van zijn loopbaan ontvangt de werknemer rente en een winstuitkering over dat ingelegde bedrag, dat dan direct zijn pensioen voorziening is. Omdat vrijwel iedereen voor de coöperatie werkt, kunnen medewerkers, in tijden dat het slecht gaat, zonder problemen van onderneming wisselen. De uitzending liet in het midden hoe omgegaan wordt met medewerkers die uit de coöperatie willen stappen of er pas op late leeftijd deel van gaan uitmaken. Maar wel duidelijk werd dat door deze vorm van onderneming er een grote sociale cohesie is, dat iedereen elkaar kent en dat het dagelijks leven gevormd wordt door de coöperatie. Het is niet voor niets dat tegenstanders van dit model het vergelijken met een lokale vorm van communisme: iedereen is onderdeel van het systeem.

Omdat iedere werknemer mede-eigenaar is, hebben alle werknemers evenveel in te brengen in de bedrijfsvoering, deelt iedereen evenveel mee in de winst maar ook in verlies. De werknemers hebben per eenheid een vertegenwoordiger gekozen, en deze vertegenwoordiger heeft één stem in bijeenkomsten waarin besluiten moeten worden genomen over de bedrijfsvoering. Dat geldt voor het functioneren van de afzonderlijke ondernemingen, hoe de bank het vermogen moet beleggen, hoe de scholen en universiteit moeten functioneren en hoe de openbare orde en veiligheid geregeld moet worden.

Dit wordt het wonder van Baksenland genoemd omdat Mondragón redelijk immuun blijkt te zijn voor de economische recessie die, met name Spanje, treft. De zaken gaan nog steeds goed, hoewel de winsten kleiner worden en er is een 10% lagere werkeloosheid dan in de rest van Spanje. Dat lijkt te komen door de wijze waarop de coöperatie is ingericht: met name de omvang van de overkoepelende coöperatie is de drijfveer achter het succes. Daardoor immers kunnen werknemers als het bij de ene onderneming wat slechter gaat, bij een andere, meer succesvolle onderneming aan de slag. Maar ook alleen al het gegeven dat werknemers mede-eigenaar zijn en zij dus direct de gevolgen van winst of verlies maken voelen, doet hen net dat stapje harder werken dan bij bedrijven waar werknemers slechts loon krijgen maar waarbij ze verder geen binding met de onderneming hebben.

En als het dan niet zo goed gaat, is het veel makkelijker om gezamenlijk een loonsverlaging af te spreken: daar zit geen vakbond tussen, daar speelt geen eigenbelang bij. Iedereen merkt dat immers in dezelfde mate.
Deze vorm van ondernemen druist in tegen de prestatie gerichte beloning van wat wij in ons kapitalistische systeem gewend zijn. Dat is immers gebaseerd op het uitgangspunt van ieder voor zich, en zou moeten leiden tot een optimale inzet wat met geld beloond wordt. Dat schept geen band tussen de werknemers, het leidt tot individualisme en eigenbelang. Dat is één van de redenen van de huidige economische crisis: de graaicultuur die daaruit ontstaan is.

Maar ik ben realist. Een coöperatief systeem zoals in Modragón zal hier niet werken. Maar dat betekent niet dat elementen daaruit niet gebruikt kunnen worden in een moderne samenleving. Het idee dat personeel mede-eigenaar is van de onderneming waar zij werken, en dus bina iedereen voordeel heeft als er winst gemaakt wordt, wordt al hier en daar toegepast. Maar dat voordeel is niet voor iedere medewerker hetzelfde. En dat zou het wel moeten zijn. Dat zorgt voor een zekere solidariteit tussen de medewerkers waardoor het realistischer is om, in slechte tijden, voor te stellen dat iedereen er evenveel op achteruit gaat.

Of personeel daartoe ook geld moet inbrengen, zoals in Mondragón, zal lastiger zijn omdat dit het veranderen van baan tegenwerkt. Maar het is wel een goede manier om, onafhankelijk van banken, kapitaal te verkrijgen voor vernieuwing of uitbreiding. Het zou denkbaar zijn, maar ik verwacht niet dat dit aspect een breed draagvlak zou krijgen.

Belangrijker is de reden om coöperatief te werken: ervoor te zorgen dat winsten niet verdwijnen naar anonieme geldschieters wier enige belang hun vermogen is, en niet het welzijn van personeel, de tevredenheid van klanten of de kwaliteit van de geleverde producten en diensten. Dat is de basis van ons kapitalistische systeem. Een coöperatie zou ervoor moeten zorgen dat winsten, voorzover niet nodig voor de bedrijfsvoering zelf, teruggegeven worden aan de leden van de coöperatie. Dat kunnen de werknemers zijn, zoals in Mondragón, maar het is veel logischer nog om de afnemers van de producten of diensten te belonen. Zij maken immers de winst.

Dat was ook zoals de boeren coöperaties vroeger werkten: de premies werden betaald, en als er geld overbleef kreeg ieder aangesloten lid, een evenredig deel van de premie terug. Daarbij werd de coöperatie gecontroleerd door, door de leden zelf benoemde, vertegenwoordigers. Wat toen voor leden gold (en bij sommige organisaties nog steeds zo is) zou ook voor commerciële bedrijven kunnen gelden: iedereen die een dienst of product tegen betaling afneemt, ‘koopt’ daarmee een stukje van de organisatie waar het product of dienst van afgenomen wordt. Maakt die organisatie winst, kan een deel daarvan teruggegeven worden aan de afnemers. Zij hebben immers iets te veel betaald. En als er te weinig winst wordt gemaakt of verlies worden de producten en diensten uiteraard duurder.

Dit gaat uiteraard niet voor consumptie goederen werken. Maar er zijn zeker gebieden waar het el mogelijk is. Denk aan banken, verzekeringsbedrijven, energie en andere nutsbedrijven, openbaar vervoer bedrijven, gemeentelijke instellingen, woningbouw coöperaties, waterschappen, scholen, zorginstellingen etc, kortom al die instellingen en organisaties die geacht worden tegen de laagst mogelijke kosten een algemeen belang te dienen en de hoogst mogelijke kwaliteit te bieden aan de afnemers. Eigenlijk al die instellingen die vanuit het algemeen belang niet geliberaliseerd zouden moeten worden, maar die ook geen staatsinstelling kunnen zijn omdat die niet effectief en efficiënt gecontroleerd en bestuurd kunnen worden. Een coöperatieve vorm, waarbij de afnemers automatisch lid van de coöperatie worden en het recht hebben om via hun vertegenwoordigers actief deel te nemen aan de bedrijfsvoering, de bedrijfsdoelstellingen en verdeling van winst en verlies, net als de medewerkers van die instellingen. Daarmee wordt in ieder geval de graaicultuur voorkomen, krijgen managers weer beloning naar waardering van hen waar het om gaat (medewerkers en afnemers), en zullen de onderlinge sociale verhoudingen tussen verschillende bevolkingsgroepen weer toenemen omdat iedereen in gelijke mate beter of slechter wordt van wisselende omstandigheden.

Het zou kunnen werken. Ik denk dat het zal werken. Het verhoogt de betrokkenheid van afnemers en werknemers bij de geleverde producten en diensten. Het zorgt voor een cohesie in de samenleving. En toch is het een vorm van liberalisering. Ik zou het coöperatief liberalisme willen noemen. En laat Nederland daarin voorop lopen, dan hebben we ook eindelijk weer eens die voorbeeld rol voor andere landen die we zo graag willen hebben.

Laten we vooral niet vergeten dat het huidige westerse kapitalistische systeem zijn roots in Nederland heeft, en het nu tijd wordt onze troep op te ruimen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten